Anesthesie en ademhaling

Spierziekte, ademhaling en narcose

Vooraf is het van belang te weten in hoeverre de ademhalingspieren aangetast zijn door de spierziekte. De spieractie wordt immers tijdelijk negatief beïnvloed door een aantal medicijnen die voor de verdoving gebruikt worden. Ook als iemand last heeft van apneu, slikstoornissen of wanneer de vorm van de wervelkolom of het gezicht is veranderd door de ziekte, kan dat van invloed zijn op het vrijhouden van de luchtweg tijdens of na de operatie. Vaak kan de arts (de ernst van) uw klachten al herleiden uit wat u vertelt. Soms is aanvullend onderzoek nodig zoals bloedonderzoek of een longfunctieonderzoek.

Wanneer de ademhaling beperkt is door een spierziekte, moeten bepaalde kalmeringsmiddelen (benzodiazepines) kort voor de operatie zoveel mogelijk vermeden worden. Deze middelen kunnen de aansturing van de ademhaling vanuit de hersenen onderdrukken en slaperigheid veroorzaken waarbij de luchtweg geblokkeerd kan raken. Wanneer er geen alternatieven zijn, is het belangrijk dat de hoeveelheid zuurstof in het bloed voortdurend wordt bewaakt.

Ook wanneer er geen benzodiazepines gebruikt worden, moeten de vitale functies tijdens en na de operatie bewaakt worden. Na de operatie kan de ademhaling nog geremd zijn door een na-effect van de anesthesiemiddelen. Soms is extra bewaking van de ademhaling op de intensive care noodzakelijk, bijvoorbeeld na een operatie in de (boven)buik, die op zichzelf ook de ademhaling bemoeilijkt.

Meer over te nemen maatregelen en hoe u uw arts kunt informeren over de risico’s, zie Voorzorgsmaatregelen bij anesthesie